St. Anna Logo
Na een CVA (cerebrovasculair accident, in de volksmond ‘beroerte’) werd meneer Van Ierssel een paar maanden opgenomen in het Centrum voor herstel en revalidatie van Ananz. Inmiddels is hij, met thuiszorg, weer thuis bij zijn vrouw, maar drie dagen in de week komt hij naar de dagbehandeling. En daar heeft hij het erg naar zijn zin.

In een rolstoel zit hij, Ad van Ierssel – “ik heet geen meneer, ik heet Ad” -, linkszijdig is hij verlamd. “Toen ik hier bij het Centrum voor herstel en revalidatie (CHR) kwam, werd mij gevraagd wat mijn doelstelling was. Ik zei: ‘dat ik hier lopend wegga.’ Ze moesten lachen. Maar je moet het zo zien: op mijn manier ben ik hier wél lopend weggegaan. Want een gevleugelde uitspraak van mij is: ik doe het zelf!” 

Al bijna een jaar komt hij naar de dagbehandeling in woonzorgcentrum Heuvel, inmiddels drie keer per week.  ’s Morgens drinkt hij met zijn medecliënten en de begeleiding koffie, daarna gaat hij meestal lezen. De Elsevier bijvoorbeeld, waar hij al zestig jaar op geabonneerd is. En hij voert graag gesprekken, bijvoorbeeld met de begeleidsters. Wat hij ook graag doet: fietsen op de hometrainer. “Ik zou het voor geen goud willen missen.”
 

Hij bekijkt het leven positief, het hoort bij zijn opgeruimde aard. “Het is voor mijn vrouw ook prettig dat ik af en toe weg ben, want je moet je voorstellen: alles moet voor mij worden gedaan. Ik vind dat een hele opgave voor haar. En natuurlijk had ik het zelf ook graag anders gezien; ik vond het bijvoorbeeld heel erg dat ik vorig jaar mijn rijbewijs na vijftig jaar heb moeten laten verlopen. En ik vind het ook jammer dat ik, als mijn vrouw tussen de middag gaat rusten, niet meer weg kan; ik ging altijd even wandelen. Maar klagen heeft geen zin, vind ik, ik kan er niets aan veranderen. En bovendien krijg je dan dat mensen op een gegeven moment gaan zeggen: daar heb je hem weer. Je moet zelf aan het werk. En daar wil ik geen schouderklopje voor. Dat zei ik ook ooit tegen een nieuwe stagiaire, Lotte, die mij vroeg of er dingen waren waar zij rekening mee moest houden. In de verpleging hoor je dat weleens, als je bijvoorbeeld goed gelopen of gefietst hebt. Ik wil het niet. Toen ze vroeg waarom zei ik: ik ben niet van Lotje getikt. Dat was natuurlijk een woordgrapje, maar ik zei het ook omdat het waar is. Ik mankeer niks aan mijn hoofd.”
 

Hij kan het goed vinden met de begeleiding. Zo was er een stagiaire uit Jemen die niet had verwacht dat hij wist waar het lag én wat de hoofdstad was. Het was het begin van een goede band. Toen ze wegging gaf hij haar een doos bonbons. “Dat doe ik altijd, ik vind: je moet mensen bedanken. Dat heb ik zo van thuis meegekregen, maar het hoort ook bij mij. Je moet er wat van maken. “